Op de ochtend van 12 december 1825 komt professor McCormac niet verder dan de voorpagina van de krant. Daar afgebeeld is het portret van een vrouw. Niet zomaar een portret. Geen tekening, geen schildering. Geen Holbein of Vermeer. Een foto, denkt professor McCormac, een niet vervagende foto. Een afgedrukte foto. In de krant.
Alleen het tikken van de grote klok is te horen. Mevrouw McCormac zit ietwat duizelig tegenover haar echtgenoot. Ze ademt zo zacht mogelijk en houdt ondertussen de druppel snot die van haar mans neus dreigt te glijden in de gaten.
“Wie is die Douglas?” mompelt professor McCormac in zichzelf. “Al mijn werk.”
Plots beiert de klok tien uur. Professor McCormac kijkt verstoord op. Met een luide tik valt de druppel snot op de krant. Precies in het midden. Voordat mevrouw McCormac kan opstaan, dept de professor met zijn kostbaarste zakdoek de druppel zorgvuldig weg. Enkele feiten over de zakdoek: overgedragen van vader op zoon, waarde twee keer het jaarsalaris van de huishoudster, niet eerder gebruikt. Afwezig geeft hij de zwarte, vettige zakdoek aan mevrouw McCormac.
“Je was er dichtbij,” zegt ze.
“Zo dichtbij,” beaamt professor McCormac verslagen. “Maar Douglas was eerder.” Hij kijkt uit het raam. “Al die jaren zoeken naar de samenstelling van de fotovloeistof. Hij moet een briljante geest hebben, om vanuit het niets met de oplossing te komen.”
“Wat nu?” vraagt zijn vrouw.
Professor McCormac zucht. “Ik moet hem spreken.”
Mevrouw McCormac knikt en staat op om zijn tas te pakken. Als hij de deur uitloopt, doet ze een schietgebedje, maar niet voor hem.

Wat een klein mannetje, is het eerste dat professor McCormac denkt wanneer Douglas de deur opent. Die hoge hoed draagt hij vast om te compenseren.
“Ah, professor McCormac,” zegt Douglas. “Ik had u al verwacht.” Hij gaat professor McCormac voor naar een zithoek met twee leren fauteuils.
“Welke stoffen hebt u gebruikt?” vraagt professor McCormac zodra ze zitten. “Vergeef me mijn ongeduld, maar na al die jaren zoeken kan ik het bijna niet geloven. Hoe heeft u het gedaan?”
“Het was niet gemakkelijk,” zegt Douglas. Hij laat zijn handen zien. Kleiner dan die van professor McCormac. Maar eveneens voorzien van permanente blauwe vlekken. Het resultaat van experimenteren met fotovloeistof. “Een mengsel van zilvernitraat, natriumveolide en een druppeltje feroxide.” Douglas plukt aan zijn snor. “Maar zilvernitraat heeft u ook geprobeerd,” zegt hij met een blik op de handen van professor McCormac.
“Ja, maar niet in die combinatie,” zegt professor McCormac. “Nu u het zegt, klinkt het logisch.”
Douglas haalt zijn schouders op. “De Universiteit van Leiden heeft mijn referaat ontvangen en zal het gaan drukken. Maar als u wilt, geef ik u een proefversie mee. Ik heb groot respect voor al uw werk op dit gebied.”
“Graag,” stamelt professor McCormac. “Staat de oplossing daar helemaal in?”
“Helemaal,” knikt Douglas.
“Heel graag.” Professor McCormac slikt.
Douglas loopt de kamer uit en komt bijna direct terug met een bundel papieren. De mannen zwijgen wanneer Douglas de papieren overhandigt aan professor McCormac. Met trillende handen bergt professor McCormac ze op in zijn leren tas. Hij kucht. “Dan zal ik weer gaan. Ik wil u niet langer lastigvallen.”
“Helemaal niet,” zegt Douglas. “Ik zal u uitlaten.”
Achter professor McCormac doet Douglas de deur met een klik dicht.
Terug in een leren fauteuil kijkt Douglas naar de beroemde foto. Het is moeilijk om niet triomfantelijk te glimlachen. Met een vlug gebaar gaat de snor eraf. De hoed volgt. Douglas schudt haar bos krullen los. Ze denkt aan de brief die ze ondertussen uit haar hoofd kent.

Lieve Bess,

Jij kent mij niet, maar ik jou wel. De brief waarin je mijn echtgenoot de formule aanbood, heeft hij ongelezen weggegooid. Maar ik las hem en ik wil je helpen.
Ik zie één oplossing, een radicale verandering. Misschien lukt het je als meneer Douglas om de formule bij het publiek bekend te maken. Je eigen naam, maar een ander uiterlijk. Denk er alsjeblieft over na.

Een bewonderaar en vriendin,
Lucy McCormac