De Kreidler van Kees ploegt zich door de modder van het talud, de motor knettert en haalt uit in een laatste krijs. Mijn Puch schuift met een slip ook op de spoordijk. Ik hijg en repeteer de tijden. Kees zet zijn helm af, hij grijnst en strijkt de vossenstaart glad.
‘Zo klote dat die helm nu verplicht is.’
Zijn stem wordt weggedrukt door het geratel van een gele hondenkop – de stoptrein van vijf over half. Ik kijk op mijn horloge: precies op tijd en knik daarna naar Kees.
‘Eerst een shagje?’ vraagt hij.
‘Ja, dat is goed man.’ Ik draai een dunnetje en schud mijn pols nog een keer uit de mouw van mijn leren jack.
‘Hé, waarom kijk je zo vaak op je horloge?’ De vlam van zijn Zippo flakkert.
‘Nou, net nieuw, stainless steel. Het is een duikershorloge.’
‘Stoer. Laat eens zien.’
Ik schuif de schakelband over mijn pols en geef hem het horloge.
‘Gaaf, met aparte secondewijzer.’ Hij gooit het horloge terug alsof het een bolletje visvoer is.

‘Ik ga wel als eerste’, zeg ik.
‘Je bent een held.’ Hij slaat me op mijn schouder.
Ik piek de peuk weg en trap mijn Puch aan. Het voorwiel zwabbert in de met roest aangeslagen kiezels tussen de twee sporen. Ik neem wat gas terug en rijd het metaal van de brug op. Het klettert en glibbert. Ik kijk omlaag. Een duwbak schuift onder de brug, het zonlicht schittert op de piramides van kolen. Het gaat goed, nog een minuut of tien voor de volgende trein. Strak houd ik mijn handen aan het hoge stuur. Ik ben net over de helft van de brug als er op het linkerspoor een goederentrein aankomt. Ik vloek.
Die staan niet in het spoorboekje.
De trein draait rap de brug op. Ik draai mijn handgas vol open, het frame van mijn Puch kraakt als ik over de rails van het rechterspoor bonk. De brug begint te trillen en de machinist schudt zijn vuist. De wagons denderen in een strak ritme voorbij. Ik knijp in de handvatten, bijt op mijn lip en maak een zwabber in de windvlaag na de laatste wagon.

Langzaam rijd ik terug tussen de sporen. Ik kijk strak voor me. De rails glanzen en de rivier onder me is een egaal laken.

Kees wappert met zijn hand.
‘Oef, dat was op het nippertje.’
Ik knik en probeer een shagje draaien, maar de plakrand van het vloeitje blijft onvindbaar.