Voorzichtig maakte Peter de holte in de appelhouten urn nog wat groter. De as van zijn vader was meer dan hij had verwacht. Tevreden bekeek hij even later het resultaat. De urn had de vorm van een klassieke vaas, aan de ene kant helemaal glad en gepolijst. Aan de andere kant had hij de hand van zijn vader uitgesneden, die de urn omklemde. De plaats van de vingertoppen ontbrak, die zat als een uitstulping vast aan het deksel. Hij had de urn gemaakt van dezelfde stam waarvan zijn vader eigenhandig zijn kist gemaakt had. Ze hadden samen de appelboom omgezaagd.
‘Een boom die levend geveld wordt, moet je normaal gesproken anders bewerken dan een boom die langzaam doodgegaan is. Maar dat het hout eigenlijk te vers is voor een kist, maakt nu niet uit. Binnen zes maanden ben ik er niet meer, en een paar krimpscheuren zullen er alleen maar voor zorgen dat het sneller vlam vat.’ Toen zijn vader na zes weken de kist klaar had, overleed hij nog geen drie dagen later. Peter vond hem in de boomgaard met de hoogstam-appelbomen.
Peter had het vak van zijn vader geleerd. In de schuur bij het kleine daglonershuis was de timmermanswerkplaats, waar overdag kozijnen, deuren en kasten werden gemaakt. Het rook er altijd naar versgezaagd hout, iets leerachtigs ook vermengd met een terpentijnachtige geur van lijm.
’s Avonds maakte zijn vader kaarsenstandaards en vogelhuisjes, die eenmaal per jaar op de kerstmarkt werden verkocht ten bate van het plaatselijke museum voor grafische kunst. Zijn vader zat daar sinds jaar en dag in het bestuur. Ze gingen vaak ’s zondags samen naar het museum, waar vooral zeegezichten, landschappen en stillevens hingen.
‘Is dat niks voor jou,’ had zijn vader hem regelmatig gevraagd, ‘je hebt het in je.’
Maar Peter voelde meer voor guts en zaag dan voor penseel en doek. Als kind mocht hij zijn vader al helpen, zij het niet met gevaarlijk gereedschap. Zijn vader miste de topjes van de middelste drie vingers van zijn linkerhand.
‘Routine en onachtzaamheid,’ zei zijn vader vaak, en stak dan zijn linkerhand in de lucht. ‘Dit komt ervan als je uit gewoonte handelt. Je moet je altijd blijven afvragen of je de dingen die je doet, nog wel met volle overtuiging doet, of dat de tijd rijp is voor iets nieuws.’
Peter had zich na zijn timmermans- en houtdraaiersopleiding al snel toegelegd op het maken van gebruiksvoorwerpen, zoals fruitschalen, broodplanken, houten puzzels en kogelronde ballen. Een aantal objecten schonk hij jaarlijks aan de kerstmarkt. Vanaf zijn veertigste werden de vormen abstracter, maakte hij fruitschalen met zulke grote gaten dat alleen bananen of watermeloenen er niet doorheen vielen. Uiteindelijk telde alleen nog maar de vorm en gunde hij de abstracties van knoesten en houtnerven een eigen leven. Als houtkunstenaar exposeerde hij in Berlijn en Kopenhagen, maar ook in Eelde en Krabbendijke. Zijn vader was trots op hem, ook al had niemand op de kerstmarkt er ook maar één euro voor over. En nog groter was zijn trots toen een Duits museum vijfduizend euro neertelde voor een object van zijn zoon dat in het dorp als wrakhout bestempeld werd. Met nauw verholen triomf schonk hij namens zijn zoon duizend euro aan het grafisch museum.
Peter glimlachte. Vorige week, toen hij aan de zijkant van het deksel de nagelriemen van de vingertopjes inkerfde met een vlijmscherpe priem, was hij uitgeschoten. De vleeswond in zijn handpalm bloedde.
‘Routine en onachtzaamheid zijn onze grootste vijanden,’ hoorde hij zijn vader weer zeggen. Hij staarde voor zich uit. Vijftig jaar lang had hij in hout geleefd, had hij hout geademd, was hij hout geworden. Hout, hout, hout. Er kleefde altijd zaagsel in zijn haar, of in zijn sokken. Er zaten altijd splinters in zijn handen, hij voelde zich één met de boom die hij in zijn objecten tot leven bracht. Elk boomgeheim had hij doorgrond, elke nerf geteld, elke knoest ontcijferd. Er viel niets meer te ontdekken, het was goed geweest. Dit was de laatste keer dat hij nog hout in zijn handen had.
Hij schudde de as van zijn vader in de urn, nu ging het er precies in, en sloot de deksel. De drie ontbrekende vingertoppen sloten naadloos aan op de hand op de urn. De hand was weer gaaf en compleet.
In de naburige stad kocht hij de volgende dag een ezel, doeken en verf.
Zijn eerste schilderij was een bloeiende appelboomgaard achter een klein huis.