De trein was te laat. De trein was nooit te laat. Ik stond arm in arm met mijn kersverse vrouw. Ze glimlachte omdat ik me zo druk maakte. ‘Wat ben je toch leuk als je je zo opwindt,’ zei ze. Ik gromde en liep een stukje van haar weg om op het bord te kijken. De trein van Hengelo Oost moesten we hebben. Die zou er precies tweeënvijftig minuten over doen om bij Geerdijk te komen. Ik had alles precies met de goede tijden erbij in een rooster gezet. Het kon niet fout gaan! ‘Niet zo met je tanden knarsen,’ zei ze. Ze zag er mooi uit met haar rode wapperende jurk. Misschien te mooi.

De dag dat ik hoorde dat ze overleden was, was voor mij dan ook de ergste dag van mijn leven. Op een dag was ze zomaar weggelopen. Ze hadden haar nog zien lopen bij de kruidenierszaak op de Lange Brink. Daarna had niemand haar meer levend gezien.

Soms beeldde ik me in dat ze naast me op het perron stond te wachten. Om met de trein van 9:43 uur te gaan. De trein, die vanaf Hengelo Oost er precies tweeënvijftig minuten over deed om bij Geerdijk te komen. Dat ze dan grapjes over me maakte en lachte.

Ik miste haar, haar gelach dat de hele kamer kon vullen, de geur van haar haren als ze net in bad was geweest. Ik was haar kwijt.
Soms deed ik alsof ze tegenover me in de trein zat, dan nam ik thee mee, en soms zelfs wat koekjes. Dan deden we samen met dezelfde krant, ik het nieuws, en zij deed de puzzels.
Altijd als ik aan haar dacht werd ik gelukkig. Maar het deed toch pijn, het was alsof ze een stuk van mijn ziel in haar graf had meegenomen. Het zou nooit meer helemaal helen.

Op de belangrijke momenten in mijn leven was ze erbij. Voor haar verdwijning, maar ook daarna. Dan stond ze als een soort schim aan de andere kant van de kamer, precies zodat alleen ik haar kon zien en haar kon aankijken. Dan glimlachte ze naar me en knikte. Op dat soort momenten gaf ze me steun. ‘Je komt er doorheen,’ zeiden haar lippen dan geluidloos, ‘altijd.’

Nu stond ik in mijn eentje op het perron van Hengelo Oost. Ik moest de trein van 9:43 uur hebben. De trein die er precies tweeënvijftig minuten over deed om bij Geerdijk te komen.
Ik hoorde iemand lachen en vanuit mijn ooghoek zag ik de rode stof van een jurk opwapperen. Ik slikte en voelde mijn mond iets pruilen, maar hield het tegen.
Ik stapte het spoor op.

De trein was te laat.