Het is half vier als hij uit zijn middagslaapje ontwaakt. Later dan hij van plan was. Hij wacht even tot de duizeling in zijn hoofd is weggetrokken en pakt dan de wandelstok die tegen de armleuning van zijn stoel rust. Moeizaam hijst hij het oude lijf omhoog. Leunend op de stok sloft hij door de woonkamer en de keuken naar de bijkeuken. Daar laat hij zich voorzichtig zakken op het krukje dat hij ‘s ochtends voor de wasmachine heeft neergezet. Het is de eerste mooie dag van het jaar. Een goede dag om haar nachtjapon te wassen.
Hij zet zijn voeten iets uit elkaar, probeert de versleten plekken op zijn pantoffels niet te zien en opent het glazen deurtje. Gekreukeld en verfomfaaid ligt het nachthemd in de machine. Het hoort daar niet. Snel haalt hij het eruit, met beide handen. Hij houdt het vochtige pakketje voor zich alsof het een kostbaar geschenk is dat hij een koning mag aanbieden. Dan drukt hij zijn wang tegen de nog natte stof. Blij met de hereniging. Zo blijft hij even zitten.
Maar hij moet verder. Zijn vingers trillen als hij het nachthemd over zijn knieën legt, op de corduroy broek. Hij strijkt de stof glad en trekt de japon bij de naden netjes in model. Zo deed zij dat ook.
Hij pakt zijn stok en komt overeind. Uit de houten wasknijperbak pakt hij twee knijpers en steekt ze in zijn broekzak. De nachtjapon ligt over zijn linkerarm, zijn rechterhand rust er lichtjes op. Zo loopt hij naar buiten.
Voorzichtig daalt hij het opstapje bij de achterdeur af. Een val is zo gemaakt. Over de grijze stoeptegels loopt hij naar het grasveld. Tussen twee bomen is een waslijn gespannen. De lijn is uitgezakt en hangt wat slap. Dat is niet erg. Zijn armen reiken niet meer zo hoog.
Hij zet zijn stok tegen de appelboom, pakt het nachthemd van zijn arm en hangt het aan de lijn. Aan de schouders, met schone knijpers. Door de zon beschenen, in de frisse lucht. Ze zou het niet anders willen. Ze hield van de geur van buiten gedroogd wasgoed.
Hij loopt terug naar het huis, zet zijn stok bij de buitendeur en via de deurpost en het aanrecht bereikt hij de keukentafel. Hij gaat zitten, maakt de kruiswoordpuzzel uit de krant en leest de overlijdensberichten. Geen bekenden. Zo af en toe kijkt hij door het grote raam naar de tuin met de oude fruitbomen. Naar het nachthemd dat zachtjes wappert aan de lijn. Het danst op de zachte bries, elegant en licht, zoals zij dat kon. Bijna transparant in het zonlicht.
Zijn vochtige, grijze ogen glijden over de met rozen bedrukte stof. Hij glimlacht. Hij herinnert zich zo goed hoe haar lichaam zich aftekende onder het dunne katoen. Hoe haar bewegingen de roze bloemen en lichtgroene blaadjes bijna tot leven wekten.
Zo blijft hij zitten, aan de keukentafel van het grote huis. Buiten fluiten de vogels. Binnen is het stil. Hij dommelt even in en schrikt een half uurtje later weer wakker. Het nachthemd danst en fladdert. Het zal vast droog zijn nu. Hij staat op, zoekt steun bij de tafel en het aanrecht, pakt zijn stok en haalt het nachthemd van de lijn. Strijken doet hij het niet, nooit zou hij een hete bout op de zachte stof kunnen zetten.
Hij loopt direct door naar de slaapkamer. Voorzichtig legt hij de nachtjapon op haar kant van het bed. Hij schikt de stof. De schouders half op het kussen. Het witte strikje netjes in het midden van de hals. De onderste zoom tot over de knieën. Ze ligt goed zo.
Tevreden loopt hij naar de andere kant van het bed en gaat liggen, met zijn kleren nog aan. Met zijn wijsvinger streelt hij de roze bies langs haar hals. Hij stopt even bij het witte strikje. Dan legt hij zijn arm over haar regelmatig bewegende borst. Ze slaapt al.