Met haar armen om hem heen geslagen zit ze achter hem. Ze is vergeten haar linkerhandschoen goed over de mouw van haar motorjack te trekken waardoor de wind nu snijdend koud haar onderarm tot kippenvel dwingt. Het is kil voor de tijd van het jaar. Maar aan de berm is te zien dat het vorige week anders was. Fluitenkruid en koolzaad kleuren de zijkanten van de weg wit en geel.
De onderbroken strepen op de weg razen langs, te snel om ze nog goed te kunnen onderscheiden van elkaar. Ze klemt haar armen steviger om hem heen en wil haar hoofd tegen zijn rug aan drukken. Dat gaat niet, haar helm zit in de weg. Ze sluit haar ogen en begint te hummen. Met een helm op klinkt dat best lekker en er is niemand die haar hoort.
Haar gedachten dwalen af naar drie maanden geleden. ‘Wil je bij me achterop?’ had hij haar gevraagd. Spontaan had ze daarop ja geantwoord en samen waren ze op pad gegaan. Voor het eerst in haar leven voelde ze daar, achterop de motor, heel bewust hoe angst haar lichaam gevangen houdt. Haar duimen stijf in haar handen gevouwen had ze haar armen om hem heen geslagen. Haar schouders opgetrokken en haar knieën strak tegen zijn heupen aangedrukt. Bij elke bocht hield ze haar adem in. Zich afvragend of ze er wel levend uit zou komen. Het aantal keer dat haar hart een slag oversloeg kon ze niet meer tellen. Ze had het idee de dood continu recht in de ogen aan te kijken. De dag erna had ze spierpijn in haar hele lichaam.
De tweede keer heeft ze er beter over nagedacht. Bij elke vlaag van angst die door haar lichaam schiet, verlegt ze haar aandacht naar haar ademhaling. In haar hoofd als een mantra herhalend de zin: de vorige keer ben ik ook levend van de motor af gekomen, dus waarom zou dat deze keer anders zijn? Het is meer een gedachte dan dat ze het ook daadwerkelijk gelooft maar het biedt houvast. Ze voelt hoe haar ribben uitzetten en haar middenrif naar beneden wordt geduwd als ze inademt. Ze voelt hoe haar buik zich intrekt en hoe de lucht door haar neus stroomt als ze uitademt. Ze sluit zich af voor de buitenwereld.
In de weken erna beginnen haar dingen op te vallen. Met haar voeten op de steps voelt ze het zachte trillen van de motor, kietelend in haar voetzolen. Aan het geluid van de motor begint ze langzaam te herkennen op welk moment hij naar een hogere versnelling kan. En wanneer ze voor het eerst haar vizier een klein beetje open durft te zetten, ruikt ze de mestgeur terwijl ze langs een boerderij rijden. Het doet haar denken aan de tentvakanties met haar ouders en voor het eerst denkt ze tijdens het rijden even niet aan de naderende dood die haar, in haar hoofd, continu tegemoet komt rijden.
Eén keer gaat het bijna mis. Hij neemt een bocht te scherp. Ze voelt hoe haar lichaam in een veel te kleine hoek ten opzichte van de grond komt te hangen. Met haar oogleden strak tegen elkaar geperst ziet ze zichzelf al in het ziekenhuis liggen terwijl haar ouders afscheid van haar nemen. Een laatste kus op haar wang en klaar is het. Er gebeurt niks. Door zijn alerte reactie trekt hij de motor weer recht en krijgen beide wielen opnieuw voldoende grip op de weg. Voorzichtig opent ze haar ogen en hortend ontsnapt een zucht haar longen. Ook deze keer stapt ze weer levend van de motor af.
Al hummend voelt ze op dit moment hoe de wind met haar haren speelt die onder haar helm vandaan steken. Door het kiertje onder haar vizier waait dezelfde wind naar binnen en ze ruikt het fluitenkruid. Haar hart slaat een slag over. Maar dit keer is het anders. De bijna letterlijke wurggreep van angst heeft haar niet langer in zijn macht. De bloemenlucht stroomt onbelemmerd door haar keel en vult haar longen. Ze rekt zich ermee op van binnen. Haar oogspieren ontspannen zich en ze beweegt haar hoofd licht naar achter. Een kriebel trekt vanuit haar buik door haar hele lichaam. De kou en de snelheid hinderen haar niet.
Ze is vrij.