Claires spullen staan nog in de hal. Dozen met planten, boeken en fotolijstjes. Ze had gezegd dat ze die zou ophalen.

Hij hangt zijn jas op en pakt een biertje uit de koelkast. Op het aanrecht ligt haar sleutel.     

“Het lijkt me beter zo” had ze gezegd. Hij had gezwegen.

Hij zet de tv aan zonder het geluid en staart naar het scherm.

Telefoon. Hij kijkt naar het nummer. Zijn moeder. Hij neemt niet op. Ze belt elke woensdag. Altijd rond zeven uur. Vraagt dan hoe het gaat. Dat Claire weg is, heeft hij haar nog niet verteld. Hoe vertel je zoiets?

Buiten wordt het donker. Hij drinkt zijn flesje leeg en pakt een nieuw.

     Op de dag dat Claire bij hem introk, had ze geschilderd in de keuken. Ze wilde gele muren. “Als zonneschijn.” Er zat verf op haar neus en in haar haar. Ze lachte.

Hij staat op en schenkt whisky in. De dozen in de hal kijken hem aan. Moet hij ze brengen? Ze woont voorlopig bij haar zus. Even wachten nog.

     De dagen gaan voorbij. Werk, huis, tv, bier. Soms whisky. De dozen in het halletje blijven staan, beginnen deel uit te maken van het meubilair. Soms kijkt hij ernaar en vraagt zich af wat ze van hun gedeelde leven belangrijk genoeg had gevonden om mee te nemen.

     Op een avond, na een paar biertjes en glazen whisky, besluit hij te kijken. Hij trekt een doos open. Fotoalbums. Hij pakt het bovenste en slaat het open. Hun vakantie aan zee, drie jaar geleden. Claire in een rode jurk, lachend naar de camera. Hij met een zonnebril en een strohoed, zijn arm om haar heen. Ze zien er gelukkig uit. Misschien waren ze dat ook wel.

     In de tweede doos staan planten. De meeste zijn al dood. Hij gooit ze in de vuilnisbak.

In de derde doos zitten kleinere dingen. Een halsketting die hij haar had gegeven. Brieven, samengebonden met een elastiekje. En helemaal op de bodem een huissleutel. Niet van dit huis. Hij staart ernaar, neemt nog een slok whisky.

     De volgende ochtend belt hij haar. Ze neemt op na de derde keer overgaan.

     ‘Hoi,’ zegt hij.

     Een lange stilte.

     ‘Je hebt je spullen nog niet opgehaald,’ zegt hij.

     ‘Nee,’ zegt ze. ‘Het is er nog niet van gekomen.’

     ‘Ik kan ze brengen. Als je wilt.’

     Weer een stilte. ‘Oké.’

Op zaterdagmiddag rijdt hij naar het adres dat ze heeft doorgegeven. Niet het adres van haar zus. Het is een klein huis in een buitenwijk die hij niet kent. Ze doet open voordat hij bij de deur is. Ze draagt een trui die hij niet kent en ziet er moe uit.

     ‘Kom binnen,’ zegt ze.

     Het huis is klein maar licht. Er staan nog niet veel meubels. Een bank, een tafeltje, wat stoelen. Er hangt een schilderij aan de muur dat in hun slaapkamer had gehangen.

     ‘Wil je koffie?’ vraagt ze.

     Hij knikt. Ze lopen naar de keuken. De muren zijn wit.

     ‘Ik heb je sleutel gevonden,’ zegt hij, terwijl zij water in de waterkoker doet. ‘In een van de dozen.”’

     Ze draait zich niet om. ‘Sleutel?’

     Hij haalt hem uit zijn zak en legt hem op het aanrecht. ‘Hij is niet van het slot van ons huis.’

     Ze kijkt ernaar, dan naar hem. ‘Dat is de sleutel van dit huis.’

     Hij zegt niks. Buiten rijdt een toeterende auto voorbij.

     ‘Ik heb het drie maanden geleden gekocht,’ zegt ze. ‘Ik wilde het je vertellen.’

     ‘Maar dat deed je niet.’

     Ze schudt haar hoofd. ‘Nee.’

     De waterkoker springt uit. Ze schept oploskoffie in de mokken en schenkt er water op.

     ‘Waarom niet?’ vraagt hij.

     Ze geeft hem een mok, pakt de sleutel en gaat zitten aan de kleine keukentafel.      

     ‘Omdat ik wist wat je zou zeggen. Dat het te vroeg was. Dat we er niet klaar voor waren. Dat we eerst moesten sparen.’

     Frank blijft staan, de mok in zijn hand. ‘Dat weet je niet.’

     ‘Jawel, Frank. Dat weet ik wel. Jij bent er nooit klaar voor.’

     Hij kijkt om zich heen in de keuken. De witte muren, het raam boven de gootsteen dat uitkijkt op een tuin met een appelboom. Onder de boom staat een bank. “Gelukkig kwam er iemand naast me zitten, om precies te zijn jij” schiet het door zijn hoofd.

     ‘Dus je kocht een huis. Zonder het me te vertellen.’

     Ze knikt.

     ‘En toen vertrok je.’

     ‘Ja.’

     Frank drinkt van zijn koffie. Hij brandt zijn tong. ‘Waarom heb je de sleutel in de doos gestopt?’

     Ze kijkt naar de sleutel die tussen hen in op tafel ligt.

     ‘Ik dacht… misschien… ik weet het niet, Frank. Misschien wilde ik dat je hem zou vinden.’

     Hij kijkt naar haar, naar het gezicht dat hij zo goed kent. Er is iets nieuws in haar ogen. Iets wat hij niet kan plaatsen.

     ‘En nu?’ vraagt hij.

     Ze schuift de sleutel over de tafel naar hem toe.

     ‘Dat hangt van jou af.’

     Hij staart naar de sleutel. Het metaal glanst in het middaglicht. Buiten, in de tuin, beweegt de appelboom zachtjes in de wind.