Vandaag lijkt een dag als alle andere, maar verandering ruist door de oranje-rode bladeren van de esdoorns voor het raam van meneer Lodewijks.

Zojuist heeft hij zich met krakende knieën laten zakken op de notenhouten stoel bij het raam. Hij denkt de rest van de dag te kunnen uittekenen, hier zittend op de stoel die hij ruim een halve eeuw geleden met zijn eigen handen maakte, toen zijn haar nog zwart, vol en glanzend was.

Meneer Lodewijks heet eigenlijk Jeroen, maar er is niemand die hem nog bij die naam noemt; niet sinds zijn Marietje haar laatste adem uitblies. Hij strijkt zijn vlassige haar glad en zucht diep.

Wie zou er niet moedeloos worden van dag in, dag uit kijken naar hoe de wereld voorbijtrekt? Kinderen met veel te grote rugzakken, haastige ouders achter wandelwagens, fietsers die naar telefoontjes staren in plaats van de weg voor zich. Iedereen beweegt, behalve hij.

Hij zit als versteend in een woonkamer die sinds de jaren zeventig niet meer opnieuw is ingericht. De enige nieuwe toevoeging is een rolstoel, die half verborgen onder een jas in de hoek staat.

‘Het zal onze wereld vergroten,’ had Marietje gezegd. Ze had hem zowaar enthousiast gekregen. Tijdens de drie dagen levertijd fantaseerden ze over waar ze allemaal naartoe zouden rollen. De picknicktas voor hun eerste excursie stond al klaar naast de voordeur toen de bestelbus kwam aangereden.

‘Nee hoor, ik rijd de rolstoel zelf wel even naar binnen,’ had Marietje tegen de bezorger gezegd. ‘Dan kan ik vast oefenen voor straks. We gaan naar Katwijk aan Zee.’ Haar stem was doorspekt met de glimlach die zonder twijfel rond haar lippen speelde.

Maar toen bleef haar voet haken in het handvat van de klaarstaande picknicktas. Een schedelfractuur en een reis in een eikenhouten kist naar drie meter diepte was alles wat de rolstoel haar had gegeven.

Meneer Lodewijks neemt sindsdien genoegen met het vertrouwde orkest van zoemende banden, rinkelende fietsbellen, flarden van gesprekken en de incidentele scheldpartij.

Maar vandaag is er een nieuwe melodie: het scherpe schrapen van krijt over steen. Hij buigt zich voorover. Een meisje van een jaar of zeven tekent tussen de gevallen bladeren en met haar tong tussen haar lippen een parcours met kronkelende bochten, haaientanden en pijlen.

Ze kijkt op en zwaait. ‘Wilt u meedoen?’ roept ze.

Hij zwijgt. Natuurlijk niet. Hij gaat weer rechtop zitten en omklemt de armleuningen zo hard dat zijn knokkels wit uitslaan. Pas als het krijtje verstomt en de deur bij de buren dichtslaat, ontspannen zijn knuisten en zakken zijn ogen dicht.

Wilt u meedoen? De echo van haar vraag speelt door zijn hoofd terwijl hij zich onderdompelt in slaap.

Zijn ogen schieten open wanneer de voordeur van de buren weer dichtslaat. Voetjes trippelen over de stoeptegels. Wanneer het krijt weer over de stenen schraapt, glijden zijn ogen naar de rolstoel.

De eerste meters zijn een gevecht. Zijn armen protesteren, het metaal piept bij elke bocht. Hij rolt naar buiten, traag en aarzelend.

Het meisje glimlacht als ze hem ziet en wenkt naar hem. Ze ruilt haar blauwe krijtje in voor een roze en tekent nog meer lijnen en pijlen. ‘Hier moet u omheen,’ zegt ze, ‘en daar moet u rechtdoor!’ Haar stem draagt een aanstekelijke energie in zich.

De metalen ringen van zijn rolstoel voelen koud aan. Met een grom van de inspanning draait hij ze rond en volgt haar instructies. Hij is halverwege het parcours wanneer het gebeurt: er ontsnapt hem een lach. Onverwacht. Levend.

‘U bent snel!’ zegt het meisje met een stem die lijkt te tintelen van trots. Ze gaat weer op haar knieën zitten en vergroot de wereld van meneer Lodewijks met iedere krijtstreep. Als de schemering zich aandient, raapt ze de krijtjes bijeen en rent ze naar huis. Vlak voordat ze naar binnenstapt, draait ze zich om. ‘Ik heet Lotte,’ zegt ze. ‘En u?’

‘Meneer Lo–’ Hij sluit zijn ogen en schudt zijn hoofd. Een glimlach verspreidt zich over zijn gezicht. ‘Jeroen,’ zegt hij wanneer hij zijn ogen weer opent.

‘Tot morgen, meneer Jeroen.’

De volgende dag laat hij zich met krakende knieën zakken in zijn rolstoel. Hij tapt ongeduldig op de armleuningen en zijn blik dwaalt steeds af naar de klok boven de tv. Zodra de deur van de buren dichtklapt, zet hij zijn rolstoel in beweging.

Het meisje zit al op haar hurken tussen de rood-oranje bladeren met een geel krijtje in haar handen. Ze kijkt op. ‘Goedemorgen, meneer Jeroen. Ik maak een nieuwe racebaan!’

Hij kijkt in stilte toe hoe ze met haar krijtje een nieuwe wereld tevoorschijn tovert.

‘Doet u mee?’ vraagt ze wanneer ze klaar is.

Hij knikt. Natuurlijk doet hij mee.

Die avond rolt Jeroen het huis door, langs het raam en zijn stoel, naar de kamer waar zijn laatste schilderij onaf op hem staat te wachten. De verf is onbruikbaar en tranen verzamelen zich op zijn onderste oogleden. Maar zijn hart zwelt van liefde als hij het olijfgroene potlood omklemt met zijn door ouderdom getekende hand en de ogen van Marietje begint in te kleuren.