Alles is nat en wazig door de aangedampte voorruit. Het gejaag van de blazers irriteert Bart. De ruitenwissers dansen ritmisch heen en weer over het kletterende water, als een paar synchroonzwemmers zonder inspiratie. Het is nog schemerdonker, de nacht wil nog niet wijken, de regen ook niet. Zijn doorzopen gazon is al twee weken niet gemaaid. Het is zeven uur, net voor de ochtendspits. Bij het rechts afslaan draait hij zijn hoofd angstvallig naar links en naar rechts. Ze komen van beide kanten, in fletse fluotinten verpakte fietsers, slalommend om de plassen heen.

Hij rijdt de ondergrondse parking in, zet de wissers af en neemt een ticketje aan de slagboom. Hij houdt het angstvallig bij in zijn linkerhand, terwijl hij langzaam binnenrijdt. Hij zoekt een plaats met vrije parkeervakken links en rechts. Dat lukt nog op dit uur. Toch maar de zijspiegels inklappen. Hij grijpt naar zijn rugzakje op de passagiersstoel en stapt uit. 

Slippende natte banden. Iemand die hoest, het staccato geklik van schoenhakken. Parkeerkaartje weggestopt? Zwembroek en handdoek bij? Hij tast nog even naar zijn smartphone en portefeuille, de twee euro munt voor de locker, zijn autosleutel. Hij keert toch nog even terug naar de auto, nog eens voelen of hij wel goed afgesloten is.

Dan ziet hij iets glinsteren op de gladde betonnen vloer, bijna onder het linker voorwiel. Nieuwsgierig hurkt hij neer. Hij moet op de knieën om naar het voorwerp te kunnen grijpen. Ondanks het halfduister herkent hij het snel. Het is een sleuteltje, vastgemaakt aan een grijs plastic polsbandje met gesp. Het plastic is wat verweerd en verbleekt, ruikt vaag naar chloor. Iemand moet het hier verloren zijn. Maar hier, op de parking, een sleutelbandje van een zwembadlocker?

Hij staat moeizaam recht en kijkt om zich heen. Verderop veegt een man in oranje werkpak met gebogen hoofd de vloer. In een opwelling gespt Bart het bandje om zijn rechterpols. ‘184’ staat er in het zwart op gedrukt. Hij is er zeker van dat hij dit bandje al gedragen heeft. De middelste gaatjes zijn wat opgerekt. Hij gaat nog een gaatje verder, zodat het zeker niet van zijn smalle pols kan glijden, er bijna in snijdt zelfs. Hij kan het niet verliezen zo.

Hij is het kwijt. Voor een muur van witte kastjes, allemaal dicht, staat hij snikkend te rillen. Zijn nieuwe zwembroekje met de donkerblauwe walvisjes plakt venijnig aan zijn natte billen. Het rode elastiekje met sleuteltje moet van zijn smalle pols gegleden zijn. Achter één van de gesloten deurtjes zitten zijn handdoek en kleren verstopt. Zoals bij Memory kan hij enkel raden achter welk deurtje ze zitten. Het nummer weet hij niet meer. Alsmaar natter en meer verkleumd voelt hij zich. Alleen zijn kop gloeit.

Foeterend probeert een redder in bezwete rode T-shirt enkele kastjes uit met een loper. Zijn zusje, reeds aangekleed, staat er op blote voeten onverschillig naar te kijken. ‘Ik ga al naar mama in de cafetaria,’ zegt ze, en laat hem in de steek. Rondom hem galmt steeds luider gejoel. Enkele grotere jongens komen rond hem staan, ze hebben allemaal hun sleutelbandje om de pols. Ze lachen hem uit, ze duwen en trekken. Hij moet plassen. Misschien komt mama?

‘Gevonden!’ Twee vrouwen in badpak staan giechelend voor een locker, één van hen haalt triomfantelijk een muntstuk uit haar tas.

Bart stamelt verlegen ‘dankjewel.’ Ze horen hem niet, gelukkig. Hij staat al in zwembroek voor een muur van kastjes, met volle kleerhanger en munt. Hij is in een waas langs de kassa en de kleedhokjes gepasseerd. Nummer 180 is vrij, 184 is op slot. Hij had het bandje aan de kassa moeten afgeven. Terwijl hij het bandje met nummer 180 om zijn linkerpols vastmaakt, voelt hij het andere knellen om zijn rechter.

Hoe is het bandje in de parking verzeild? Wat zit er in locker 184? Er is niemand meer in de buurt. Een constant geruis als van de zee, een zweem van muziek die er op drijft, de deur van een kleedhokje die dichtklapt. Iemand komt de gang in. Hij gaat snel naar de douches. Straks dan maar.

Merkt iemand dat hij twee bandjes om heeft? In ‘zijn’ baan drie is nog één andere zwemmer. De regelmatige schoolslagbewegingen stroomlijnen zijn gedachten, elke week precies vijftig lengtes lang. Maar vandaag spatten ze alle kanten op. Wat zit erin? Kleren, zwemvliezen, een badmuts? Helemaal niets, enkel het muntstuk? Is het bandje kwijtgeraakt, of was het de bedoeling dat iemand het vond? Is hij bij een criminele transactie betrokken geraakt, met een locker vol strak in plastic verpakte cocaïne, of stapels honderd euro biljetten? Zijn hoofd wordt alsmaar ijler, zijn rechterpols steeds zwaarder. Hij raakt de tel kwijt, hoeveel baantjes al? Hij stopt ermee.

Hij staat nat en rillend voor locker 184, kijkt schichtig om zich heen. Hij steekt het sleuteltje in het slot, ademt diep, draait het niet om. Een gedemonteerde Kalasjnikov of een tikkende tijdbom? Hij houdt zijn oor tegen het deurtje, hoort zijn hart bonzen. Hij opent kastje 180 en neemt zijn kleren.

Parkeerticket, autosleutel, alles bij? Hij wandelt naar de parking, bevrijd. Buiten regent het nog.