Mijn moeder vertelde, terwijl ze jus over mijn boerenkool goot, dat de voortekenen voor haar steeds duidelijker werden. Als je het weet en als je het wilt zien, is het zichtbaar, zei ze. Zij ziet hoe de wolken sneller samenpakken dan normaal. En dat ze daarna sneller uit elkaar drijven om voort te jagen alsof er vlugge duistere boodschappen doorgegeven worden. Ook is er al nachten lang geen ster aan de hemel te zien omdat het eerst donker moet worden voordat er weer licht zal zijn. Ik wist helemaal niet dat ze ’s nachts uit bed ging om naar de lucht te kijken.
Mijn broek kriebelt in de knieholtes maar ik krab niet. Er zal wel wol in de stof zitten. Het lijkt een mooie dag maar vandaag vergaat de wereld.
“Frank! Hé Frankie!” Ik kijk op. Aan de overkant van het kanaal fietst Johan voorbij. Hij laat zijn fietsbel horen. “Hé”, roep ik en ik steek mijn hand op. Gelijk krijg ik een tik op mijn achterhoofd. “Auw.” Oh ja, stil zijn.
Niemand heeft gezegd hoe ik moet staan maar rechtop lijkt me gewoon beter. Ik sta met mijn ouders en mijn zus bij het steigertje in het hoge gras aan het kanaal, tegenover ons huis. We zwijgen. Gisteravond is er wel gepraat, door mijn ouders vooral. Over het afscheid van de familie en de buren. Hoe mooi dat was en ook moeilijk.

Mijn moeder dus. Ze kan in bijna alles voortekenen zien. Ze heeft bijvoorbeeld ook gezien dat het voorjaar extra vroeg is gekomen, om alles nog één keer te laten bloeien op de oude manier. Ook heeft ze in de supermarkt een boodschappenbriefje in haar wagentje gevonden met onderstreepte woorden die de waarheid lieten zien over de komst van de engel.
Wij weten al maanden dat de wereld vandaag vergaat. Ik schrok er eerst wel van. Ik dacht aan veel dingen die er dan niet meer zouden zijn; mijn lego, de school, ons kanaal, heel Oude Pekela. Nu ben ik wel gewend aan het idee. Mijn vader kwam ook gelijk met goed nieuws: Wij als gezin en de leden van onze gemeente zijn gezalfden en mogen verder leven in het aards paradijs. Daarom wachten we op aartsengel Michael die ons ophaalt. Hij zal vandaag zijn beslissende strijd tegen satan voeren. Dat kan een heftige strijd worden. Ik knijp steeds de nagels van mijn vingers in mijn hand als ik daar aan denk. Er komen kleine plekjes van.
We mogen niets meenemen van onze bezittingen. In mijn broekzak heb ik wel een geel autootje maar die is niet van mij. Die is van mijn dode broertje. Als ik hem in het paradijs zie, geef ik het terug. Ik moet de aartsengel vragen of dat mag, anders gooi ik het in het kanaal.
Mijn zus kijkt op haar horloge en trekt haar rok glad. Mijn vader waait heel zachtjes op de wind van zijn ene naar zijn andere voet. Het valt niet op en je moet goed kijken maar ik zie het toch.
Moeder deelt brood en fruit. Ik hoop dat er in het aards paradijs lego is en koude melk en chocola. Je mag nooit ergens om vragen. Je moet wachten op wat je ten deel valt maar ergens op hopen mag wel. Vader heeft vier klapstoeltjes gehaald, die precies naast elkaar op het steigertje passen. Daar zijn we op gaan zitten toen onze benen moe werden. De benen van mijn moeder worden altijd het eerste moe. Ze heeft spataderen. Dat zijn een soort aambeien maar dan op je benen. Ik denk veel aan mijn klasgenootjes. Aan vader heb ik gevraagd of zij ook gezalfden waren. Hij zei van niet. Ze hebben hun kans wel gehad omdat we tijdens onze velddienst aan de deuren zijn geweest om de goede boodschap te verspreiden. Ze hebben die niet willen horen. Ik mag het niet denken maar ik denk toch dat ze het misschien niet begrepen hebben. Dan weet je het niet echt maar verga je toch. Zou dat veel pijn doen als je vergaat?
Broeder Teun komt aanfietsen, hij is van onze gemeente. Zijn gezicht is een beetje scheef en op zijn wangen groeit haar in plukjes maar hij is wel aardig. Hij neemt mijn ouders apart. Ze praten een poosje en dan fietst hij weer verder.
Vader geeft een teken dat we onze stoeltjes moeten pakken, we gaan weer in huis. Het lijkt alsof we terugkomen van een wereldreis. Moeder heeft alles verzorgd achtergelaten en de stekkers uit de stopcontacten getrokken.
Ze vertelt ons aan de keukentafel, dat de precieze dag waarschijnlijk niet goed is berekend. Er wordt nu een nieuwe berekening gemaakt. Mijn zus moet huilen. Ik vraag of we dan vrij hebben. Moeder zegt dat als de Armageddon langer dan een paar dagen op zich laat wachten, we maandag weer naar school moeten. Jammer is dat maar ook wel gezellig. Moeder doet nog even een boodschap en we doen de koelkast weer aan. Ik drink melk en loop naar boven. Ik ga op mijn buik op bed liggen en krabbel lekker lang aan mijn knieholtes.