Je moet bellen. 112. Ambulance. Nu. Geen adem. Geen pols. Je moet bellen, Claire. Nú.
Je laat billen, schouders en hoofd tegen de gesloten deur zakken. Ademt diep uit. Sluit je ogen. Wrijft met je handen door je gezicht, waarbij de toppen van je vingers de lijnen van je wenkbrauwen volgen. Je had direct uit bed moeten komen toen je hoorde dat hij je riep. Of beter: ontbood. Je moet bellen. Nu. Op blote voeten schuif je over de muisgrijze gietvloer. Zo’n vloer is ook ideaal voor kinderen. Joost had de verkoper met licht samengeknepen ogen aangekeken en het laatste woord langzaam herhaald. Alsof het uit een onbekende taal kwam. Hij leek aan de vreemde lettercombinatie te ruiken en verwierp deze daarna met een kort schudden van zijn hoofd. Hij had net zo gereageerd toen zijn moeder concludeerde dat haar zoon ging samenwonen. ‘Claire trekt bij mij in, mam’, had hij haar glimlachend verbeterd. In de keuken trek je een fles witte wijn open. De digitale streepjes op de oven vertellen dat het bijna half twee is. Het eerste glas drink je in stilte, hangend tegen het kookeiland met de nooit gebruikte Japanse bakplaat. De witte hoogglans tegenover je toont de contouren van een magere vrouw waar je jezelf nauwelijks in herkent. En nog steeds past het jurkje niet dat Joost al een jaar geleden voor je kocht. Je wendt je hoofd af en schuift de kamer in, fles in de ene, glas in de andere hand. Je kijkt naar voorwerpen, half in de verwachting dat dingen veranderd zijn. Maar het schilderij dat jij nooit begrepen hebt, begrijp je ook nu niet. Je probeert de Corbusier, maar de rechte lijnen passen nog steeds niet bij jouw lichaam. Je bedenkt wat je Mare morgenvroeg gaat vertellen. Meer wijn. Je mobiel heeft geen nieuwe berichten. Dat zal morgen wel anders zijn. Muziek, maestro. Op Spotify zoek je naar Roses in June. Help me, Wende.

Today I burn my bridges and go
Start breath naturally
Take a turn to the right
And begin to believe

Love me, love me, love me too
Love me, love me, love me too
Cause I sure as hell love you

Met je glas halfvol glijd je in draaiende bewegingen door de kamer. Slaat je armen om je heen. Voelt de wijn van je vingers druipen. Take a turn to the right and begin to believe. Je laat je hoofd zwaar achterovervallen. Rolt het van achter in je nek via je schouder naar voren. Laat het bungelen alsof het een lichaamsvreemd onderdeel is. Je drinkt je glas leeg en gooit het tegen de verste muur kapot. Cause I sure as hell hate you. Je zakt door je knieën, billen tegen je hakken, klemt je armen om je onderbenen.
Vandaag, zingt Wende, vandaag is de dag waarop je doet wat je wilt. Trek je van niemand iets aan, ren naakt rond. Je zet de fles aan je lippen. De Godello klotst in en naast je mond. Je hoort Joost fluisteren over het kleine wijnhuis in Galicië en de levensbedreigend steile hellingen met een ondergrond van graniet en lei. Wende gaat op repeat, harder. Strijkers. Misschien kun je deze muziek wel draaien bij de crematie. Je begint onbeheersbaar te giechelen. Komt overeind, draait om je as bij het refrein. Al snel groeien de bewegingen uit tot grote gebaren. Eindelijk begrijp je de voorkeur van Joost voor een minimalistische inrichting. Volop ruimte om te dansen. Mensen met een sterke persoonlijkheid hebben ruimte nodig, geen spullen, toch, Joost? Je klemt de lege wijnfles tegen je borsten. Brult de woorden mee.

‘Mama?’ Mare staat in haar nachthemd in de deuropening. Haar armen recht langs haar lichaam, in haar rechterhand het oor van haar knuffelkonijn. Het onderlijf van Nijn ligt levenloos op de grond. ‘Wat doe jij?’

Alleen Wende zingt nu nog. In een paar stappen ben je bij je dochter. Haar haar hangt slordig in haar gezicht. ‘Mama danst, schat. Doe je mee?’ Je steekt je hand naar haar uit en wacht tot zij haar warme hand in de jouwe legt.

‘Maar, papa…’ Haar ogen groot, glanzend. ‘Wordt papa dan niet boos?’

Je stopt een blonde lok achter haar oor. ‘Nee, lieverd. Papa wordt nooit meer boos.’