Al wandelend over het strand, genoot ik van de wind die door mijn haren floot.
Ik genoot van het geluid van water dat op het strand sloeg. Ik genoot van het zand dat door mijn tenen glipte. Ik genoot. Naast mij liep hij, hij die mijn leven maakte tot wat het was.
Mijn liefde, mijn leven. De wereld was zo veel mooier sinds hij mijn leven verreikte.
En nu… nu was het afgelopen. Mijn leven stopte hier. We zouden niet samen oud worden,
we zouden geen kinderen krijgen of trouwen. Het deed me pijn, heel veel pijn.
Ik haalde mijn hand door mijn haar en zuchtte.
Ik zou nooit meer de vogels horen fluiten, nooit meer het gevoel voelen van het gras onder mijn voeten, nooit meer de zon op mijn huid voelen branden. Nooit meer.

Of was er toch nog iets na de dood. Gaat het leven verder? Is er meer?
Wat kan ik verwachten. Zoveel vragen waar ik helaas veel te snel antwoord op zou krijgen.
Een traan biggelde over mijn wang. Ik wilde niet huilen, maar ik had geen controle meer over mijn lichaam. Ik was de controle al lange tijd terug verloren.
De ziekte had mijn leven verwoest, mijn dromen gebroken en mijn stem gedempt.
Mijn stem in het leven was ik kwijt. Kwijt als een blaadje dat werd weggeblazen door de wind.
Al maanden, zo niet jaren, was ik op zoek naar mijn stem, maar ik kon hem nergens vinden.

We liepen verder over het strand totdat ik een klein schildpadje zag vechten voor zijn leven.
Hij was verstrengeld in de greep van een krab. Ik bevrijdde hem en gaf hem hiermee het leven weer terug. Het recht om te vechten, te vechten voor je leven.
Hij won zojuist, met hulp van mij, zijn eerste gevecht om zijn leven. Een gevecht dat ik al jaren aan het voeren was. Het voelde als schoppen tegen een bal, die maar niet in beweging wilde komen. Verspilde energie, maar toch bleef ik het doen. Ik kon niet stoppen met vechten, dat was het laatste waar ik nog de controle over had. Ik moest wel, ik kon niet anders.

Opeens stopten we met lopen. Ik wilde niet stoppen, ik wilde door gaan. Maar iets hield me tegen. Het was zijn hand, de hand die ik nooit meer los wilde laten. De hand die mij begeleidde in het laatste stuk, hield me nu tegen. Ik draaide me om, om te kijken waarom we stopten.
Plots stonden we oog in oog. Zo dichtbij dat onze adem zich met elkaar vermengde. Ik voelde de afstand tussen ons krimpen. Zijn lippen raakte de mijne. Het voelde zo warm, veilig en fijn.
Ik wilde dat ik dit nog vaker kon voelen, maar dat zat er niet meer in.
Onze lippen volgden elkaars bewegingen en speelden perfect op elkaar in.
De wereld leek te verdwijnen, maar tegelijkertijd voelde het alsof de wereld zich opende.
De wereld opende zich voor mij en werd met de minuut mooier en vrolijker.
Dit was het enige wat mij nog liet opbloeien.
Iets waar de ziekte niet tegen op kon, ware liefde.

Helaas was dit de laatste keer.