Het lijkt een eeuw geleden dat wij hier onbevangen naar binnen liepen, tijdens onze dagelijkse boodschappen of na het rondje over de markt. We waren verheugd over de opknapbeurt die onze bibliotheek had ondergaan. De felle kleuren van de balie, de tafels en de stoelen hadden de sombere ruimte veranderd in een vrolijke kinderspeelplaats, alsof we de eeuwige jeugd hadden en de boze wereld hier konden buitensluiten. Het warme gevoel aan je voeten door de dikke rozerode tapijttegels, hier en daar onderbroken door gebloemde exemplaren in een dessin dat je af en toe nog bij heel oude mensen op de vloer aantreft. Een optimistische manier van bezuiniging, bedacht door de ontwerper die een restpartij opgeduikeld lijkt te hebben bij de opruiming van een Tapijtkoning. De computers zijn willekeurig in de hele zaal geplaatst. Een teken dat de bieb met zijn tijd meeging en iedereen internet gunde, het wereldwijde web, het oog op de wereld. Het doet me denken hoe je als kind je adres opschrijft: …..Brinkstraat, Baarn, provincie Utrecht, Nederland, Europa, de Wereld, het Heelal……
De ruimte in het heelal is weer gekrompen tot ons dorp, tot deze bibliotheek. Vanavond zitten we met zijn twaalven op een eiland. Ons vaste baken is de donkerbruine tafel met de koektrommel, de thee- en de koffiepot. De avond is gevallen, we schrijven bij flakkerend kaarslicht. Ik voel in de ruimte de aanwezigheid van de boekenkasten, met de rijen titels op de boeken die ons vanuit de donkerte verwijtend aanstaren. Het is alsof ze fluisteren: “Wat doen jullie daar nou? Wij zijn er toch al, zien jullie niet dat onze kasten vol staan?”
Af en toe kijk ik in de halfdonkere ruimte en herinner me de borden meer dan ik ze goed kan lezen: GESCHIEDENIS, NEDERLAND, LANDEN EN VOLKEN. Alles is al eens gezegd en geschreven, of toch niet? Een heftige weemoed overvalt me omdat alle boeken verloren zullen gaan. De stilte in de bibliotheek is beklemmend: we praten in ons hoofd in plaats van met elkaar en schrijven het op. In deze cerebrale sfeer, versterkt door het flakkerende kaarslicht worden de kiemen gelegd van verhalen, onze verhalen, die, als ze geluk hebben, zullen overleven en de wereld in zullen gaan, of wat daar nog van over zal zijn. Wij buigen ons zwijgend over ons schrift, tegen beter weten in willen wij onze gedachten en observaties vastleggen. We schrijven alsof we daarmee ons leven kunnen redden. Er is geen stroom, er zal nooit meer elektriciteit zijn en we prijzen ons gelukkig dat wij, als laatste schrijvers ons handschrift hebben onderhouden, week na week geoefend hebben zodat wij nu de gebeurtenissen tijdens de laatste dagen van ons dorp kunnen noteren. Deze getuigenissen zullen we als lijfgoed met ons meedragen, met de hand geschreven, rechtstreeks uit ons hart.

De stilte wordt beslopen door een geruis uit de verte. Ik kijk op, hoort niemand anders dit geluid? Nog geen tien minuten later verandert het geruis in geklots, alsof we in de buik van een duikboot zitten, er zijn nog meer geluiden maar die worden gedempt. Wel hoor ik buiten duidelijk de hardplastic boten tegen elkaar aan slaan, ze zijn losgekomen op het stijgende water en ze wachten op ons, vastgebonden aan de fietsenstandaards. Als één man staan we op en verlaten onze veilige haven, nog één keer lopen we over de bespottelijke maar aandoenlijke tapijttegels die langzaam doordrenkt worden met het binnendringende water.