Plotseling klinkt er een oorverdovende knal. Ik voel hoe mijn lichaam tegen de grond klapt. Verstrengeld met mijn fiets lig ik op mijn buik op de grond. Ik hoor het openen van autodeuren gepaard gaan met een paar hoge vrouwengillen. En dan niks meer.
Als ik mijn ogen open lig ik in een witte lege kamer. Geen ramen, geen deuren, geen niks. Alleen ik en een lege kamer. Ik probeer op te staan, maar tevergeefs. Opeens krijg ik een onaangenaam gevoel. Alle haren op mijn armen en nek gaan recht overeind staan en ik ril van top tot teen. Ik zie een schim in de verte. Een vage schim die steeds dichter- en dichterbij komt. Als ik mijn arm uit zou strekken, zou ik hem aanraken. Het is een vleesgeworden bovennatuurlijk wezen. “De vleeswording van Tijd.”
Hij praat tegen me, maar zijn lippen blijven stijf op elkaar. Hij kijkt me doordringend met twee grote zwarte ogen aan en doet me een voorstel. Een voorstel voor een tweede kans. Een tweede kans op leven. Deze kans krijg ik uiteraard niet zomaar. Ik kan deze alleen verdienen door Tijd te verslaan in een weddenschap. Ik mag kiezen wat we gaan doen en meteen denk ik aan mijn grootste talent: rennen.
Tijd helpt me overeind en plotseling staan we op een atletiek baan. We schudden handen en gaan klaar staan achter de startblokken. Ik voel de adrenaline door mijn lichaam gieren. Ik moet alles op alles zetten dit te winnen. Ik ben nog niet klaar om voor eeuwig te gaan. Er zijn nog dingen die ik moet doen, onafgemaakte taken en niet uitgesproken ruzies.
Om mijn nek hangt een stopwatch hij geeft de tijd aan. Midden op het veld staat een grote klok die aftelt van tien tot nul. Maar ook dit apparaat geeft de tijd aan. Tijd is overal. Ik voel dat ik misselijk word.
Drie, twee, één, START! Ik ren. Ik ren zoals ik nog nooit gerend heb. Mijn strijdlust geeft me extra kracht, maar ik voel dat het niet genoeg is. Eerste bocht, ik lig voor, nog een heel leven in het vooruitzicht. Tweede bocht, nog steeds een lichte voorsprong, ik voel hoe mijn kindertijd aan me voorbij gaat. Tijd nadert me en ik voel hoe ik ouder word. Derde bocht, Tijd rent nu naast me, ik zie het heden voor me. De dagelijkse sleur waar ik in verkeer. Huisje, boompje, beestje, een gelukkig leven. Maar Tijd haalt me in. Het gelukkige beeld vervaagd en wordt langzaam zwart.
Laatste bocht, ik zie hoe mijn leven aan me voorbij gaat. Ik zie het somber in. Dit is niet te doen. Tijd gaat veel te snel voorbij. Ik denk diep na. Er moet toch iets zijn. Alles heeft een zwakke plek, ook Tijd. Tijd is de alleenheerser van de mensheid. Tijd die als een dictator regeert. Hij bepaalt wanneer het tijd is. Als je het leuk hebt gaat de tijd te snel. Verveel je je, dan lijkt er geen eind aan iets te komen. Tijd is een pestkop, hij beslist. Hij wordt weergegeven op een klok… en… en…
Dat is het! Een klok! Ik voel hoe de stopwatch om mijn nek bungelt en grijp hem stevig vast. Ik zie hoe Tijd de finish nadert. Nog een paar stappen en alles zou verloren zijn. Ik zou verloren zijn. Maar ik ben Tijd te slim af. Ik druk op het pauze knopje van mijn stopwatch en de Tijd staat stil. Ik win!
Ik fiets langs een druk kruispunt, mijn stoplicht kleurt groen. Ik wil weg fietsen maar zie iets glinsteren op de grond ik stop om het op te pakken. Dan hoor ik een groot kabaal rechts van me. Een blauwe auto scheurt met een noodgang door rood. Met het opgeraapte horloge kijk ik de auto na. Dat scheelde niet veel…