Burgeroorlog

Op de brede zwarte rivier drijft een vrouw op haar rug, de armen breed, de blote voeten op elkaar als aan een kruis genageld. Op haar dode borst ligt een dood kind. Ze worden beschenen door de koele volle maan.

Het schip dat eens per week geladen met vee, houtskool, een enkele tractor, een handvol boeren en een pak soldaten, de verbinding onderhoudt tussen Akosombo en Yeji (30 uur op, 26 uur af) vaart het menselijke wrakhout tegemoet.

Iemand wijst. Iedereen kijkt.

Er klinken geen geluiden van medelijden, ontzetting of afschuw, wanneer het schip de moeder en haar kind vermaalt tot voer voor vissen.

De motoren beheersen de nacht. Een enkele koe loeit op het open dek. Een moeder speent haar kind. Ze heeft een prachtige blauwe hoofddoek om. Een soldaat zingt zacht een liedje. Love me tender, love me sweet.

Het schip vaart zonder lichten. Dit is bandietengebied. Bevrijd gebied zou iemand anders zeggen. Benedendeks wordt zachtjes gepraat, eet men tufu of yam. Bovendeks wordt geslapen of gebeden. Vanuit de enige kajuit van het schip komen onderdrukte kreetjes van genot. De grote maan kijkt onverschillig toe.

Het schip nadert de piepkleine pier bij Kpando. De soldaten zijn alert. Hun AK47 in aanslag.  Een boer verlaat het schip met een koe en twee geiten. Een boerin komt aan boord met een enorme zak cassave op haar hoofd. Ze zoekt een plaatsje aan de reling. Een jongen pist in het water. In de stilte van de nacht zoekt het schip opnieuw het midden van de rivier. Enkele vissers glijden voorbij in hun prauwen, vanuit het donker naar het duister.

Benedendeks wordt niet gelachen, niet gedanst. De leden van de verschillende clans blijven bij elkaar en spreken in hun eigen dialect. Niemand vertrouwt een ander. Alleen dat pubermeisje daar en die man van ergens anders hebben elkaar gevonden in een donker hoekje van de buik van het schip. Zij breken de angst. Ze worden veracht door alle anderen.

Bovendeks spreekt de commandant met zijn soldaten. Er is een dode gevallen. Charly. Ontvoerd in Kete-Krachi. Teruggevonden zonder ogen, zonder ballen. Iedereen kent Charly. Capabele kerel. Een vrouwenzot. Iedereen kent op zijn minst één vriendin van hem. In elk dorp aan de rivier heeft hij wel een kind. Er schuiven wolken voor de maan. Het is echt heel donker nu. Niemand kan zien hoe de ogen van de soldaten zich met tranen vullen. De commandant legt uit hoe hij de represaille wil aanpakken. Hij wil bloed zien. Hij wil  wraak. De soldaten knikken.

De kapitein kijkt niet op zijn radar. Die heeft hij niet. Hij vaart op ervaring en met de hulp van God. Hij hoopt op de maan, dan heeft hij referentiepunten. Hij vreest ook de maan. Dan is hij zichtbaar, dan is hij kwetsbaar voor het vuur van de kant. Hij vraagt zijn stuurman om te bidden.  Hij drinkt een whisky. Dat is tegen zijn geloof. Nog twee uur voor de zon opkomt. Dan is het ergste voorbij. In het licht van de dag laten de bandieten (vrijheidsstrijders zou iemand anders zeggen) zich niet zien.

De baby van de vrouw met de prachtige blauwe hoofddoek begint te krijsen. Ze legt hem aan de borst.  De boeren praten tegen hun koeien, zodat ze rustig blijven. De soldaten turen naar de oevers die onzichtbaar zijn. Ginder, zie je daar een vuur? Nee toch? Is er iets te horen boven het geluid van de motoren? Vorige maand werd hier geschoten. Een koe werd toen geraakt. Een ramp. De angst is om te snijden.

Een tijd lang is er alleen het geluid van de motoren te horen. De ochtendnevel komt op. Dan snijdt de volle maan een scheur in het wolkendek. Majestueus in al haar kracht. Nog even triomfeert ze Dan verdwijnt ze plotseling. Ze laat het ondermaanse achter. Het kan haar geen bal schelen wat daar gebeurt.

En dan is er de zon. De kapitein glimlacht. Het benedendek komt naar boven. De geiten worden gemolken. Het komt goed. Het komt altijd weer goed. De vrouw met de blauwe hoofddoek wendt haar gezicht naar de zon en voelt de warmte, ze glimlacht en kijkt verliefd naar haar kind. De soldaten eten hun soldatenkost. Het schip lijkt uit te ademen. En dan diep in te ademen. En dan, met een zucht, weer uit. De nacht is voorbij.

De dag is een feestje. Er wordt gezongen, er wordt gefeest. Er wordt vergeten. En dan is het nacht. De maan kijkt naar de drijvende lijken. De maan, de volle maan, kijkt harteloos toe.