Sterrenmelk

Jason zit op zijn gebruikelijke plekje achter mijn schrijfhut. Daar, diep in het bos dat ons terrein begrenst, is het op een bewolkte avond aardedonker. Maar bij helder weer, zoals nu, heeft hij vrij zicht op de westelijke sterrenhemel. De forse boete die ik kreeg voor het illegaal kappen van een aantal bomen heb ik zonder morren betaald.

Ik leg mijn hand op de schouder van mijn zoon.

‘Staan ze daar nu alweer, Castor en Pollux?’ vraag ik. ‘Wat heb jij toch trouwe vrienden!’

‘Dat is maar een verhaaltje, pap.’

‘Maar wel een spannend verhaaltje, vind je niet?’

Nadat hij mij de eerste keer vol trots had gewezen waar de tweelingsterren aan de nachtelijke hemel staan, had ik hem verteld over de Griekse held Jason, die op zijn schip “De Argo” op zoek was gegaan naar Het Gulden Vlies. Jason werd daarbij geholpen door de godenzonen Castor en Pollux.

‘Best wel.’

Ik zucht geluidloos. Hoe succesvol ik ook ben met mijn boeken, schrijven voor kinderen blijft toch een vak apart. Zeker voor je eigen kinderen. Die hebben je door. Maar ik begrijp Jason wel.

‘Je zou het liefst zelf zo’n spannende reis maken, hè? Op zoek naar een schat, varen over woeste zeeën, vechten met gevaarlijke monsters. Dat wilde ik ook toen ik zo oud was als jij.’

‘Schatten en monsters bestaan niet, pap,’ zegt Jason. Zijn stem heeft het vermoeide toontje dat aangeeft dat ik niet uit mijn nek moet lullen. Mijn zoon van acht, soms volwassener dan zijn vader.

‘Toen ik een kind was wel, jongen, toen nog wel.’

Jason wil ruimtevaarder worden. Dat gaat nooit gebeuren, dus van zijn moeder mag ik hem daarin niet aanmoedigen. Jasons moeder heeft geen verbeelding, kan zich niet inleven en ze verwart liefde met empathie.

‘Als je van hem houdt, vertel je hem niet van die fantasieverhaaltjes,’ zegt ze steeds weer als we Jasons weekendbezoek evalueren. Zo noemt zij dat: “evalueren”.

De bomen links van ons krijgen reliëf tegen de bleke gloed die zich over de nachthemel uitspreidt. De sterren trekken zich langzaam terug. Castor en Pollux houden nog even stand, net of ze weten dat we op hen letten.

‘Ik haat de maan,’ zucht Jason. ‘De sterren zijn bang van hem.’

‘Omdat hij al hun licht opdrinkt,’ zeg ik. ‘Tot hij dik en vol is.’

‘Doet de maan dat echt? Sterrenlicht drinken?’

‘Zoals jij je melk drinkt, jongen,’ zeg ik. ‘Gelukkig zijn er heel veel sterren en hebben ze heel veel licht.’

‘Toch is het stom. Als ik ruimtevaarder ben, vlieg ik eerst naar de maan om hem te zeggen dat hij ermee moet stoppen. Maar dat duurt nog heel lang.’

Jason klinkt opeens verdrietig. Is het vanwege de sterren of omdat hij beseft dat hij nooit ruimtevaarder zal worden?

‘Weet jij wel jongen, hoe ver de maan van de aarde af staat?’

‘Een miljoen kilometer?’

‘Nee, twee kilometer. Precies twee kilometer.’

‘Jeetje! Zo hoog is ook de berg waar jij altijd gaat skiën. Dan kan je daar de maan dus bijna aanraken!’

‘Weet je nog, die foto die ik je vorig jaar heb gestuurd? Dat de maan zit vastgeprikt op het puntje van een berg? Vol en dik? Ik ben daarboven wel eens bijna tegen hem op gebotst.’

‘Dat is zeker weer zo’n verhaaltje,’ zegt Jason, opeens achterdochtig. Maar hij kijkt wel verwachtingsvol naar me omhoog.

‘Echt niet,’ zeg ik op de plechtige toon die mijn zoon gebruikt als hij iets heel serieus vertelt. Jason schiet in de lach. Ik maak gebruik van het moment en ga verder: ‘Weet je wat, als ik weer ga skiën neem ik jou mee en dan gaan we hem daarboven vangen, de maan. Om hem af te leren al het sterrenlicht op te drinken.’

‘Tof, pap!’ Ik weet niet of Jason mij gelooft of dat hij het spel meespeelt. ‘Maar we gaan het niet aan mama vertellen, hè? Die zegt dan weer dat het niet kan, de maan vangen, en dan mag ik misschien niet mee.’

‘Dan zeggen we tegen mama alleen maar dat ik je meeneem naar bovenop de berg.’ Wat al genoeg heisa zal opleveren, besef ik, maar dat is van later zorg. ‘De rest is ons geheimpje.’

Jason zucht tevreden. De maan komt vet en log boven de boomtoppen uit. Ook Castor en Pollux geven het nu op. Het wordt kil. Ik buig me voorover en trek de deken wat strakker om Jasons benen.

‘Genoeg voor vanavond. Je had er tenslotte al een paar uur in moeten liggen.’

‘Ga je straks nog met mama bellen?’

‘Neuh. Ik heb niks belangrijks te vertellen, toch?’ Hij kijkt naar me op en beantwoordt mijn knipoog met een voorzichtige lach. ‘Ik ga nog wat schrijven, denk ik.’

‘Een verhaal over Jason de Ruimtevaarder? Alsjeblieft? Dan kan ik dat volgende week voorlezen op school!’

‘Afgesproken. Maar nu naar binnen, tandenpoetsen en naar bed. Hou je vast.’

Ik keer de rolstoel soepel om en rijd mijn held naar de warmte en het licht van het huis.