Zwemmen

Liggend op haar rug keek ze naar de wit met blauwe bol, de landmassa’s kleiner en bruiner dan op de oude kaarten die ze op school had moeten leren. Ze lag hier graag, aan de rand van haar wereld, haar neus bijna tegen de koepel. Haar voeten bungelden in het zwembad, terwijl ze mijmerde over een andere toekomst, een ander verleden. Hoe zou haar leven eruitzien als de Aarde niet onbewoonbaar was? Een leven onder de blote hemel, met schone lucht, fris water, een natuurlijk dag en nachtritme. Wat zouden ze mooie reizen maken! Naar de groene, glooiende Ardennen, de oude steden, of de Amazone. Wat wilde ze die graag zien, zelfs nadat de tsunami’s ze half weggevaagd hadden. Dagdromen waren het, natuurlijk wist ze dat. Prachtig maar onhaalbaar.

Een onderhoudsrobot klom over de koepel door haar beeld. Ze was direct terug in het hier en nu. In de wereld van vakanties bij de kraters van Mare Imbrium, schoolreisjes naar hydroponische boerderijen, en sportwedstrijden tegen de volgende koepelstad. Een eentonig leven in een gouden kooi. Een stoffige, gouden kooi op een overvolle Maan. Ze besefte zich maar al te goed dat ze bevoorrecht was. Dat voorrecht wilde ze graag gebruiken om iets goed te doen, maar daar had ze wel hulp bij nodig. Veel hulp. En degene die haar die hulp kon bieden, deed alles om haar te beschermen.

“Goeiemorgen!” Haar vader was binnengekomen voor zijn ochtendduik. Zonder op haar reactie te wachten, sprong hij het water in en zwom een paar baantjes. “Heerlijk! Wat een genot, he?” Hij leunde met gekruiste armen op de rand bij haar voeten. “Dan te bedenken dat dit water gewoon door de ruimte rondzwerft, je hoeft het alleen maar op te halen.”

Ze lachte even naar hem, ze had deze speech al honderd keer gehoord.

“Alleen kan het je wel je leven kosten. In de ruimte is een kiezel gevaarlijker dan een rots.” Hij krabde in zijn nek, waar de tatoeage van het gilde van waterdragers stond.

            “Mag ik mee?” Voor de zoveelste keer kon ze zich niet onttrekken aan de ingesleten paden.

“Nooit!” zei hij resoluut. Altijd hetzelfde antwoord.

“Ik ben geen kind meer, ik wil me nuttig maken!”

“Je bent veel nuttiger in het biolab dan in een vliegende doodskist. Jouw opleiding en creativiteit zijn hard nodig om het leven in de duizenden koepels mogelijk en dragelijk te maken.”

“Jouw werk maakt het mogelijk, zonder water verdort elk plantje.”

“Ons leven beter maken, bedoelde ik. Door jouw gentech is de lucht frisser, stinkt het minder naar zweet. Dat is een enorme verbetering!”

“Ik wil zo graag eens uit deze koepels weg. Weg van deze volle, grijze Maan. Het wordt echt te claustrofobisch!”

“Het spijt me, zonder toestemming van het gilde mag je niet mee.”

“Dan kan ik toch het examen gaan doen, jij kan me toch de sleper leren besturen?”

“Ok, als ik eerlijk ben, ligt het niet aan het gilde. Ik wil gewoon niet dat mijn slimme dochter, mijn énige dochter, haar leven waagt in een koekblik.” Hij keek haar aan. “Slechts de helft keert terug van hun eerste trip, wist je dat? Jouw werk hier is belangrijker dan een klont ijs, en er zijn meer dan genoeg roekeloze idioten om slepers te besturen.”

“Dus mijn intelligentie is mijn gevangenis?!”

“Je intelligentie geeft je de vrijheid uitdagend werk te doen.”

“Behalve waterdrager,” zei ze mokkend.

“Behalve waterdrager,” beaamde haar vader.

“Als we samen naar de asteroïdengordel gaan, dan zijn we toch veiliger? Jij hebt zoveel geluk.”

“Ik heb inderdaad geluk, zoveel dat ik de oudste waterdrager van het gilde ben. Als ik vertrek, wordt er gegokt op mijn terugkeer. Ik ben bang dat mijn geluk een keer ophoudt.” Hij keek haar een beetje triest aan. “Het wordt tijd om iets anders te gaan doen.”

“Waar denk je aan?”

“Ik hoopte dat jij mee kon denken, ik kan alleen maar een sleper besturen.”

“De werkeloosheid is groot, in alle koepelsteden. We zouden iets nieuws moeten bedenken.” Ze keek weer naar buiten, naar de lege Aarde. “Wat nou als we een oude shuttle kochten,” ze keek hoopvol, “die kan door de dampkring.”

“Naar de Aarde?” Hij keek verrast.

“Ja, jij vliegt.” Haar hart maakte een sprongetje. “Ik doe onderzoek.”

“De Aarde is al eeuwenlang verboden gebied.” Hij schudde zijn hoofd. “Het gilde zou het nooit toelaten.”

“Het gilde gaat over de asteroïdengordel, niet over de planeten.”

“We weten niet wat we beneden aantreffen. We moeten op alles bedacht zijn.” Hij keek nadenkend.

Er viel een stilte. Allebei keken ze naar de Aarde die over een uur onder zou gaan. Toen hij wat wilde zeggen, hield ze hem tegen.

“Het hoeft niet nu. Ik wil erover kunnen nadenken, kunnen dromen.”

Hij keek haar aan. Voor het eerst in lange tijd zag ze zijn ogen stralen. “Samen kunnen we elk probleem oplossen.”

De deur van haar gouden kooi stond plotseling op een kiertje. Ze sprong op en riep “Wedstrijdje naar de overkant!” Elegant dook ze in het water, in de weerspiegeling van de Aarde.